Als de dag van toen

Als je ouder en ouder wordt, dan ga je anders naar je ouders kijken en wat zij voor je deden, lieten en betekenden. Tot je verdriet of vreugde ga je voelen dat je meer op hen lijkt dan je dacht of hoopte. DNA verraadt zich niet.

Mijn ouders zijn al jaren dood, ze stierven in hetzelfde jaar. Maar zolang er aan je wordt gedacht en over je wordt gesproken, ben je niet echt dood, zo las en leerde ik ooit. En vandaag is het dan Moederdag, de dag naar Internationale Vrouwendag was – en blijft – de geboortedag van mijn moeder, een mooie dag om nog wat meer aan haar te denken en over haar te schrijven.

Als je kinderen klein zijn wil je ze ‘showen’ aan oma en opa, maar dat lukte niet lang. En waar je graag meer wilde weten of het hoe en wat vroeger, ging de deur vaak net te snel en onverbiddelijk dicht. Veel was moeilijk, veel was pijnlijk.

Maar hoe moeilijk zij het had en ik het haar maakte: ze was mijn moeder, en naarmate je ouder wordt zou je graag nog een woorden willen wisselen, even maar, zoals toen ze net was overleden ik haar in mijn buurt voelde. Ik geloof er niet in, maar het was er wel. Energie. Sterk gevoeld verlies. Wat dan ook.

Het is lang geleden, maar als de dag van toen, hou ik van jou en misschien hou ik nog wel meer van jou als toen die dag…

Ralph en Miep

Ik krijg de foto maar niet uit mijn hoofd. De foto is de basis voor het affiche voor de tentoonstelling ‘De Jodenvervolging in Nederland 1940-1945’ in het Holocaust Museum in Amsterdam.

Ze lijken voor ons ouder, maar het zijn nog maar kinderen op die foto. Ze zijn jonger dan mijn kinderen nu. Ze zijn 17 en 16 en al verloofd. Ik kijk naar de aktentas, de paraplu en hoe ze getekend zijn door de Jodensterren.

Ralph Polak en Miep Krant lopen in januari 1943 op de Dam richting de fotograaf hun vermoedelijke ondergang tegemoet. Ze kunnen geen kant op. Vlak hierna wordt Miep dan ook gearresteerd, maar Ralph weet haar via de Joodse Raad vrij te krijgen. Zij duikt onder in Baarn, wordt ernstig ziek, maar kan niet naar een ziekenhuis.

Ralph ontsnapt op 29 september 1943 uit het laatste grote transport naar het Oosten. Ze overleven beiden de oorlog en trouwen met elkaar. Ruim 100.000 Nederlandse Joden worden vermoord. En velen nog veel jonger dan Ralph en Miep…

A.D. 1926

Ad21926. Het geboortejaar van mijn vader. Hij zou vandaag 90 zijn geworden als hij niet al jaren her plots dood was gebleven. Te zwaar, te ongezond, vocht achter de longen, en het hart klopte niet meer. Ik heb nooit afscheid van hem kunnen nemen. Maar misschien was dat ook maar beter. Zeker de laatste jaren deelden we weinig vreugde. Ik zat vol verwijten, en hij bleef ver weg van alles, van verantwoordelijkheid en van anders dan gespeelde interesse in de ander.

Adriaan Cornelis van Noppen. Ad. A.D. 1926. Het zat hem ook niet mee. Ondergedoken om de Duitse Arbeidseinsatz te ontlopen. Als dienstplichtige naar Indië gestuurd. En vervroegd teruggekomen omdat zijn vader stervende was. Het had niet geholpen dat hij enig kind was en dat zijn moeder hem heel dicht tegen haar borst hield. Hij vond het normaal dat hij alle aandacht kreeg. En als hij het moest opeisen, werd het meestal niet leuker thuis.

Maar er was ook een andere Ad, een Adriaan die secretaris was van het illegale literaire tijdschrift Parade der Profeten. Een jonkie dat contact zocht en vond met W.F. Hermans en andere schrijvers die nog groot zouden worden. Hij had zelf ook een pen, maar was blijkbaar beter in het regelen. De schaarse nummers die er nog zijn van het gestencilde blad zijn nu antiquarisch en veel geld waard. Pas jaren na zijn dood hoorde ik over zijn staandehouding door Duitsers op De Munt, in 1944, met in zijn colbertzakje een namenlijst die hij beter niet bij zich kon hebben.

Ad is dood, en ik ben ouder, letterlijk en figuurlijk, en zonder klagen kan ik zeggen dat ik hem blijf missen. Want zo afwezig als nu, was hij vroeger ook vaak. Het werd mijn brandstof om het met mijn kinderen anders te doen, maar fijn voelt die leegte nog steeds niet. De afwezige vader. Er zijn boekenkasten over volgeschreven. Ik doe er nog een blogje bij. En ik denk aan hem. Ik probeer me voor te stellen hoe bang hij geweest moet zijn als jochie van 18 daar op De Munt. Jammer dat hij het mij zelf nooit heeft verteld.

Een tandje bij

denbriel

Het Albert Schweitzer ziekenhuis in Dordrecht is het beste ziekenhuis van Nederland, zo blijkt uit de AD Ziekenhuis Top 100. Dat is mooi, en een mooie opsteker voor de stad Dordrecht die vorige week in de Volkskrant onder de kop ‘Het verdriet van Dordrecht’ nog model stond voor de ingehaalde stad.

Waar gewonnen wordt, wordt ook verloren. Onderaan de lijst van het AD bungelt Medisch Centrum Leeuwarden, persoonlijk pijnlijk omdat mijn moeder daar al weer vele jaren her overleed. Maar zo gaat het leven. De directeur van Leeuwarden laat het er echter niet bij zitten. Hij zag plek 100 als ‘..extra reden om er een tandje bij te zetten.’. Dat wordt dus niks met zulk eng managmentgewauwel.

Maar wat ik plots met Dordrecht heb? Ik werk er. Sinds kort. Een paar dagen per week. Voor een half jaar. Bij het Dordrechts Museum, Het Hof, Huis van Gijn en het regionaal archief. In een oude stad die een uitvergroot model is van het Den Briel (of Brielle..) waar ik mijn jeugd grotendeels doorbracht. En aan die jeugd moest ik deze week weer denken toen onze jongste dochter Hedda 12 werd.

Want waar was ik toen? Ik was ook een brugpieper met een veel te zware tas die door zijn ouders van de Rijks H.B.S. te Den Briel werd gedeporteerd naar Spijkenisse omdat daar het lesrooster wel goed gevuld was. Plots zat ik niet meer om de hoek op school (zoals Hedda nu), maar 15 kilometer verderop. Het bleek een zegen.

En Dordrecht en Den Briel lijken niet alleen op elkaar, ze zijn ook verbonden in de tijd, zoals ik dat me mijn moeder was en ben en nu met mijn dochter ben en zal zijn. In Dordrecht wordt nu hard gewerkt aan Het Hof waar de geschiedenis verteld en zichtbaar wordt met als uitdagende claim  ‘Hier begint Nederland’, refererend aan een illegale Statenvergadering in 1572, niet toevallig hetzelfde jaar waarin – op 1 april – de Geuzen Den Briel veroverden op den Spanjaard.

Op 1 april verloor Alva zijn Bri(e)l, zo leerde ik al op de lagere school. En ‘In naam van Oranje doe open de poort, de watergeus ligt voor Den Briel..’. Prachtig vond ik dat als klein kereltje. De schaduwzijde was dat ik een nep 16e eeuws pakje aan moest voor de 1 april-viering. Dat was gênant. Maar iedereen moest. En zo is het historisch besef er goedmoedig ingeramd, van Brielle toen tot Dordrecht nu.

Speaking in Tongues

Talking+Heads+live.1

De Heilige Geest vind ik veruit het vaagst van de heilige drie-eenheid. God kan ik wel plaatsen. Dat is de CEO. Onzichtbaar in zijn loft op de 14.296e etage, maar wel alom aanwezig. Zijn zoon werd zelfs vlees en bloed, maar zal daar nog steeds met gemengde gevoelens terugkijken op zijn korte bezoek aan die schepsels van zijn vader.

De Heilige geest verschijnt ook niet, maar wordt uitgestort, ik heb dat altijd een intrigerend begrip gevonden, zeker omdat de discipelen van Jezus erdoor ‘in tongen gingen spreken’ en zo het evangelie in alle talen verkondigden. Zo was de christelijke kerk geboren. Waarachtig een wonder. Goed om daar jaarlijks twee Pinksterdagen voor uit te trekken.

En nu we het toch hebben over Speaking in Tongues. Het is de titel van het vijfde album van The Talking Heads uit New York, een album dat losser en luchtiger klinkt dan briljante voorgangers zoals Fear of Music, en het door mij nog immer bewierrookte Remain in Light, met de hypnotiserende chant Once in a Lifetime.  

Ik heb The Talking Heads één keer live gezien, in de Jaap Edenhal, het zal 1981 zijn geweest, met bijzondere support acts The B-52’s en Pearl Harbor and the Explosions. Het oorspronkelijke kwartet uit New York was voor die tour groots uitgebreid tot een waanzinnig swingbedrijf met inhoud en voorganger David Byrne als de hoeder van de heilige geest van een band op de pieken van creativiteit: You may ask yourself, where does that highway lead to?

Vandaag geen Op een mooie Pinksterdag, geen zon maar regen, geen Leen Jongewaard en André van den Heuvel in de musical Heerlijk duurt het langst, niet meer madeliefjes plukken en eendjes voeren met m’n dochter(s) aan de hand, en nog even geen zorgen over een behanger, een Franse zanger, of iemand uit Den Haag. Handen thuis, en lazer op. Speaking in Tongues papa style…

Doodsangsten

A.F.Th. van der Heijden is geprezen om en bekroond voor zijn Tonio, het verhaal over zijn zoon die bij het Leidsplein in Amsterdam werd doodgereden. Ik heb het boek niet gelezen, ik durf niet, durf niet diep genoeg in het verhaal mee te gaan omdat ik daar mijn diepste angsten ontmoet. En daar moet ik al elke dag mee leven.

Vorige week kwam Mijsje niet thuis. Geschept door metrolijn 51. Dood. Ik schrok enorm toen ik het bericht langs zag komen. Lijn 51. Die komt langs de school van onze oudste dochter. Het zal toch niet. Het kan niet. Het mag niet. En het was niet. Maar het was wel Mijske. En als dan de moeder een bekende blijkt, stroomt het verdriet nog dieper naar binnen.

Ik leef met mijn angsten. Ik kan me niet voorstellen dat mijn kinderen niet thuis komen. Maar het gebeurt zo maar. Klap. Weg. Op de fiets. Of op school in Newtown, Connecticut. Het is niet te bevatten. En het verdriet moet hartverscheurend en onpeilbaar diep zijn.

We prevelen, we hopen, bidden en smeken dat de dood aan onze deur voorbij gaat. Het mag ook gewoon niet om als ouder je kind te moeten begraven, er is geen groter leed. En nu ik het opschrijf, hoop ik toch een heel klein beetje het ongeluk weer voor even te hebben afgewend. Zoals ik op zondagmiddag voordat de wedstrijd begint altijd even een paar tikjes met mijn keepershandschoen tegen de doelpaal geef. Het zou zomaar kunnen helpen.

Wat zeker ook zou helpen is als we het minder gevaarlijk voor elkaar maken. Als het ik soms even kan wachten. Hier in de buurt kookt mijn bloed onregelmatig vaak als ik zie hoe hard en onbeschoft er wordt gereden. Een 30-kilometer zone is aardig, maar het gros van de automobilisten trekt zich er niets van aan. Plankgas door de eenrichtingstraat. En wat valt nog meer op? Dat in de meeste van die Audi’s en Golfs (ja, sorry..) leuke, felgekleurde kinderzitjes zitten. Ze zouden zelfs zo hun eigen kinderen kunnen doodrijden.

Ik sta doodsangsten uit. Op mijn eigen tournees door de stad kom ik bijkans ogen tekort om alle gevaarlijke situaties het hoofd te kunnen bieden. Een paar weken geleden zag ook ik het niet aankomen. Een ouder liet zijn kind op straat uit de auto stappen, en ik kon het op het fietspad openknallende portier niet meer ontwijken. Dankzij mijn vele jaren keeperservaring kwam ik nog redelijk terecht. Ik had ook dood kunnen zijn. Het had ook één van onze dochters kunnen zijn.