Speaking in Tongues

Talking+Heads+live.1

De Heilige Geest vind ik veruit het vaagst van de heilige drie-eenheid. God kan ik wel plaatsen. Dat is de CEO. Onzichtbaar in zijn loft op de 14.296e etage, maar wel alom aanwezig. Zijn zoon werd zelfs vlees en bloed, maar zal daar nog steeds met gemengde gevoelens terugkijken op zijn korte bezoek aan die schepsels van zijn vader.

De Heilige geest verschijnt ook niet, maar wordt uitgestort, ik heb dat altijd een intrigerend begrip gevonden, zeker omdat de discipelen van Jezus erdoor ‘in tongen gingen spreken’ en zo het evangelie in alle talen verkondigden. Zo was de christelijke kerk geboren. Waarachtig een wonder. Goed om daar jaarlijks twee Pinksterdagen voor uit te trekken.

En nu we het toch hebben over Speaking in Tongues. Het is de titel van het vijfde album van The Talking Heads uit New York, een album dat losser en luchtiger klinkt dan briljante voorgangers zoals Fear of Music, en het door mij nog immer bewierrookte Remain in Light, met de hypnotiserende chant Once in a Lifetime.  

Ik heb The Talking Heads één keer live gezien, in de Jaap Edenhal, het zal 1981 zijn geweest, met bijzondere support acts The B-52’s en Pearl Harbor and the Explosions. Het oorspronkelijke kwartet uit New York was voor die tour groots uitgebreid tot een waanzinnig swingbedrijf met inhoud en voorganger David Byrne als de hoeder van de heilige geest van een band op de pieken van creativiteit: You may ask yourself, where does that highway lead to?

Vandaag geen Op een mooie Pinksterdag, geen zon maar regen, geen Leen Jongewaard en André van den Heuvel in de musical Heerlijk duurt het langst, niet meer madeliefjes plukken en eendjes voeren met m’n dochter(s) aan de hand, en nog even geen zorgen over een behanger, een Franse zanger, of iemand uit Den Haag. Handen thuis, en lazer op. Speaking in Tongues papa style…

Automutilatie

Hyundai

Reclame. Het blijft lastig. Het is toch aanjagen van hebzucht en consumptie terwijl Al Gore in zijn nieuwste boek The Future – Six Drivers of Global Change ons voor onze zelfvernietiging de wacht en dood op termijn aanzegt.

En dan zijn er ook nog automerken die uit de bocht vliegen. Zoals recent Ford in India. Of in ieder geval het reclambureau van Ford dat advertenties maakte met Silvio Berlusconi die enkele dames uit zijn schimmenrijk bound and gagged in de achterbak had liggen. Fijn in een land dat vooral wereldnieuws is door verkrachtigingen.

Deze week was er Hyundai dat in de oorlog van teruglopende autoverkoop op een nare commercial werd betrapt die bestemd was voor de Britse markt. In het filmpje probeert een man zelfmoord te plegen in zijn garage. Helaas of gelukkig voor hem mislukt het: het nieuwste Koreaanse autowonder stoot 100% water uit.

Over smaak valt te twisten. Deze is over de rand. Het is de ziekelijke neiging van reclamemakers om het zogenaamde briljante idee van wat creatieven te laten prevaleren boven gezond verstand, smaak, stijl en merkbescherming.

Want was is nu eigenlijk de boodschap? Die Hyundai is zo’n klotenauto dat je zelfmoord wilt plegen? Of dan koop je een auto van een bekend merk en dan kun je nog niet eens zelfmoord plegen? En dan mislukt je zelfmoord, moet je toch weer door met je kloterige leven in dead-end-street. Ook Hyundai is dus onbetrouwbaar. Nu maar hopen dat je hem nog kunt inruilen.

Typisch gevalletje automutilatie van Hyundai dat natuurlijk ook weer erg veel spijt had. Tsja. Nadenken, smaak, gezond verstand, het is niet iedereen gegeven. Maar de knieval van Hyundai kwam toch vooral omdat een Britse blogger aanstoot nam omdat de spot haar terug deed denken aan de zelfmoord van haar vader. Het verhaal vertelt niet of dat ook in een Hyundai was…

Outlaw Men

The Eagles

‘I’ll make you rich. I’ll be richer, but I’ll make you rich.’ Zo beschreef gitarist en zanger Glenn Frey de pitch van producer en labelbaas David Geffen om The Eagles onder contract te krijgen. ‘And he kept his word,’ zo memoreerde Frey in de documentaire over Geffen waar ik gisteren over schreef.

In diezelfde documentaire vertelde Jackson Browne dat Geffen Frey stimuleerde om een band te beginnen in plaats van met zijn vriend J.D. Souther troubadour en mooie jongens te spelen. ‘You should be in a band,’ verordonneerde Geffen bijna. En zo geschiedde.In 1972 kwam het debuutalbum van The Eagles uit en werden vier niet-Californiërs de new wave country-rockers uit Californië.

Lange haren, houthakkersghemden, kapotte spijkerbroeken, acoustische gitaren, en hemelse zang en koortjes, ik kon er als middelbare scholier in kapotte spijkerbroek geen genoeg van krijgen. Ik zag The Eagles in 1973 in Concertgebouw de Doelen, een plek waar ik later zou werken. The Eagles waren nog in hun originele line up, met Frey, en met drummer en zanger Don Henley, gitarist en mandolinespeler Bernie Leadon, en bassist Randy Meisner.

Na het thematische meesterwerk Desperado ging de cowboyverpakking uit, de versterker aan, en met de komst van Don Felder werden The Eagles rock in plaats van country, en dat zou altijd zo blijven, hoe zoetgevooisd de ook aanwezige ballads ook waren, zoals de megahit The Best of My Love.

Ik zag The Eagles nog een keer, in Ahoy, toen net hun epische Hotel California was verschenen. Daar stond geen kwartet alternatievelingen, maar een stadionband, het soort supergroepen waar de punk vlak daarna heerlijk lang overheen wilde pissen.

Ik werd groter, The Eagles snoven zich suf, gingen uiteen, kwamen weer terug, en komen volgend jaar weer eens langs in Nederland om de bankrekeningen te spekken, als moderne Outlaw Men die geen banken overvallen maar het geld op vrijwillige basis uit je zak weten te toveren voor schandalig dure kaartjes. ‘But I won’t make them any richer…’. .

Smooth Operator

Childhood photo of David Geffen, Coney Island, NY. Photo courtesy of PBS

In 2000 reed ik met vrienden de historische Route 66 van Chicago naar L.A. en in eindpunt Santa Monica kocht ik een gesigneerd exemplaar van het boek The Operator van Tom King over David Geffen, de meest invloedrijke man in de Amerikaanse muziek- en filmindustrie, en één van de rijkste mensen in Amerika.

Ik kende de naam David Geffen wel, maar associeerde hem vooral met een voor in mijn ontwikkeling belangrijke periode in de jaren ’70 toen hij samen met Elliott Roberts het platenlabel Asylum Records (‘Crazy about music’) had en de grote motor was achter mijn seventies ‘helden’ The Eagles, Jackson Browne en J.D. Souther.

Dat Geffen zo groot werd en is, mag een klein wonder heten. Eigenlijk had hij alles tegen. Een verlegen, Joodse, homoseksuele jongen uit Brooklyn zonder veel talent. Maar Geffen bleek wel een enorm talent te hebben voor het herkennen en exploiteren van de talenten van anderen en hoe daar ongelooflijk rijk mee te worden.

Maar alles heeft een prijs. Zo beschermend en lief als Geffen kon zijn voor zijn artiesten en vrienden, zo meedogenloos en into your face kon The Operator zijn, en hij vergat nooit iets. Meedogenloos, egomaan, en tegelijkertijd altijd op zoek naar liefde, aandacht en erkenning. Ach, it’s that same old story.

Geboeid keek ik in Het Uur van de Wolf deze week naar de documentaire David Geffen wint altijd, een prachtig tijdsdocument en een boeiend portret van een smooth operator met de kracht van een atoombom. Aan de documentaire werkte Geffen mee, aan het boek van King ook, maar hij gaf het niet zijn zegen, het is ook nogal een hard en confronterend boek, eigenlijk exact zoals Geffen zelf.

Koeienbehang

Pink Floyd Atom Heart Mother cover Lulubelle

De één zijn dood, is de ander zijn blog. Met het verschijden deze week van de Britse designer Storm Thorgeson kreeg ik het ultieme excuus om schaamteloos een favoriete albumhoes uit het stenen tijdperk op te voeren: Atom Heart Mother van Pink Floyd.

Een koe in een weiland. Dat is alles. Geen titel. Geen bandnaam. Niets op de hoes, behalve Lulebelle III, wat zo heet de herkauwer die enigszins verstoord achterom kijkt en daar Storm Thorgeson met zijn camera ziet staan. De rest is geschiedenis.

Thorgeson maakte het gezicht van Pink Floyd in de jaren dat de Britse band zich van een psychedelische undergroundband ontwikkelde tot het icoon van symfonische rock met nummers van bijzondere lengte. Zo mag je voor het titelnummer van Atom Heart Mother 23.44 minuten met de koptelefoon en pretsigaret horizontaal op de bank.

Voor de één is het bombastische edelkitsch, voor de ander is het een voor 1970 bijna revolutionair werk van band met orkest en koor vol wendingen en effecten, met wegscheurende motoren, explosies, hinnekende paarden, en dus een koe op de hoes, geïnspireerd door de koeien en het koeienbehang van Andy Warhol.

Ik had de jeugdige en heerlijk naieve leeftijd om er door gefascineerd te raken, dat is ook nooit verdwenen, en ik denk dat het bijzondere ontwerp van Thorgeson daar een niet onbelangrijke rol bij of bijrol heeft gespeeld, een koe ergens buiten Londen, zo gewoon, en op een albumhoes zo bijzonder.

Echt wereldberoemd werd Thorgeson overigens een paar jaar later met zijn ontwerp voor Dark Side of the Moon, de grote doorbraak voor Pink Floyd, artistiek en qua Money. En ook bij Dark Side of the Moon geen titel of bandnaam op de hoes. Je moet maar durven.

Lekker belangrijk

En waar mijn blog dan wel over moest gaan,’ zo klonk het zondag van diverse kanten in de Buitenvelderste kleedkamer na de bloedeloze 2-2 tegen het Nieuw-Vennepse DIOS, een wedstrijd die – zeker voor de neutrale toeschouwer, als die er was geweest – het beste schriftelijk had kunnen worden afgedaan.

Vorige week was een makkie, een eitje, toen kon ik op de bluftoer met een vlak voor tijd gestopte penalty die de zege veilig stelde. Maar nu? Geen idee. Misschien wat softie-gewauwel over scherpte, niet goed aan de wedstrijd begonnen, inzet, en wat al niet. Maar wie wil dat lezen? En als je je niet één keer per week scherp kunt zijn bij je zelf gekozen hobby, hoe moet het dan verder op deze aardkloot?

Voetbal is geen spelletje. Voetbal is geen belangrijke bijzaak. Voetbal is lekker belangrijk. Zo belangrijk dat iedereen het erover heeft, iedereen er verstand van heeft, en steeds meer mensen er zinvol en aangenaam over schrijven. Niet over wat er precies in de 82e minuut in het strafschopgebied gebeurde, maar meer de grote lijnen, het genetisch materiaal van het edele voetbalspel.

Zo las ik net in Het Parool een recensie van Arthur van den Boogaard over A History of Football in 100 Objects van Gavin Mortimer, de voetbaltegenhanger van een identiek boek over de geschiedenis van de wereld in 100 dingen. Fijn boek, vond Van den Boogaard, met totaaloverzicht en oog voor details. En wie wil dat nu niet?

Voetbal is lekker belangrijk. En zondag komt Arsenal 9 op bezoek (zonder Arsène Wenger, overgens), en dan moeten ‘we’ er staan, willen we nog tweede worden dit seizoen en zo uitzicht houden op een plaats die recht geeft op Europees voetbal. Lekker belangrijk. Zo is dat. En met alle respect: zondag moet er gewoon worden gewonnen.

0,45 seconde

Een strafschop. Hoe moeilijk kan het zijn. Een bal die met een snelheid van 90 kilometer per uur wordt afgevuurd, legt de 11 meter tot de doellijn af in 0,45 seconde. Hoe oneerlijk kan het zijn. Een keeper heeft minimaal 0,5 tot 0,7 seconde nodig om vanuit het midden van zijn 7,32 meter brede doel de hoek te bereiken. Als hij al de goede kiest, en niet met een listige schijnbeweging de verkeerde kant op wordt gestuurd.

Keepers worden geacht kansloos te zijn bij een strafschop. En dan is er ook nog de regel dat de keeper pas van zijn plek mag als de penalty is genomen. Dat zet hem nog verder op achterstand. Hij heeft namelijk 0,15 tot 0,2 seconde nodig om in beweging te komen. Dat is de minimale reactietijd. En dan moet hij nog naar de hoek. Een onmogelijke opgave, hoor ik u denken. Nou, dat valt mee.

De penaltynemer is in snelheid en volgens de natuurkundewetten met gemak de winnaar.Toch worden er heel veel penalty’s gemist. Ze gaan links en rechts naast, huizenhoog over, eindigen op paal en lat, of in de handen of op de vuisten van de dus toch niet geheel kansloze keeper. En dan is er nog de psychologie. De penaltynemer moet scoren, want het is toch zo simpel. De keeper heeft dus niets te verliezen. Alle druk ligt bij de nemer. En dan wordt het leuk.

Zondag werd het leuk. In slaperig en grijs Aalsmeer bij RKAV stond er lang een brilstand op het bord, en toen we toch op voorsprong waren gekomen, bood de scheidsrechter de thuisclub met een bedachte penalty de kans vlak voor tijd alsnog langszij te komen. Gelukkig had ik een keepersleven geleden van een trainer veel geleerd van hoe je als keeper penalty’s kunt pogen te ‘lezen.’

Ik keek de penaltynemer aan. Ik zag niet veel vertrouwen. Eerder onrust, angst misschien wel. En vervolgens lette ik alleen nog maar op zijn voeten en met welke hij zijn aanloop zou beginnen. Dat zou mij heel veel zeggen over de hoek van zijn keuze. En hij deed precies wat ik dacht dat hij zou doen.

En dus – met alle geldende snelheidsbeperkingen en natuurkundige achterstand – kon ik de halfhoog genomen strafschop met de linkervuist uit de hoek slaan. Het voelde als triomf, single handed de in de kou bevochten zege valak voor tijd veilig gesteld, als in een oud stripverhaal waar je favoriete keeper alles stopt en zijn briljante teamgenoot vlak voor tijd de winnende goal maakt. Met drie punten in de tas en een smile van oor-tot-oor terug naar SC Buitenveldert. Het was zo best een mooie zondag.

P.S. I Love You

Een tijd geleden noemde ik Het Parool een ‘..middelmatige stadskrant met te grote ambities.” Dat werd mij niet in dank afgenomen. Maar ik bedoelde het niet rot. Ik was eerder de teleurgestelde supporter, dan de zure zeikerd. Vond ik. En ik beloofde trouw. Het Parool mocht blijven als first newspaper, en ik zou meer tijd en liefde in onze relatie stoppen.

Guess what? De therapie slaat aan. Ik ben meer van Het Parool gaan houden dan ik dacht te kunnen. Ik kijk altijd eerst naar ‘Mijn Amsterdam’ in PS, naar de Zaterdagochtendgezinssessie, De Dikke Man, het Popcorn Panel – ik mocht er ooit zelf in figureren, over Moneyball – Republiek Amsterdam, de Stad van Auke Kok, en nog meer wederkerend fraais. P.S. I Love You..

En dan heb ik het nog niets eens over de machtig mooie muziekparels van Erik Voermans die de zwaarste klassieke werken luchtig, ter zake, vol kennis en ingehouden liefde en met humor beschrijft op een manier die het water in de mond doet lopen. Zo wordt deze week ook de muziek van Ligeti toegankelijk, hulde!

Een echte stadskrant kan niet om de stadssport heen. Als keeper in buitengewone dienst volg ik de opkomst en ondergang van menige amateurvoetbalclub, zeker als ik er ooit zelf nog mocht spelen, zoals het mooie DVVA op Drieburg, dat overigens zaterdag strijdend ten onder ging bij de mooiste afkorting van de Amsterdamse agglomeratie, HBOK dus, Het Begon Op Klompen.

Maar ja, ik kan het wel biechten, vrijwel elke week sta ik dus ook in Het Parool. Niet alleen dus in het Popcorn Panel, maar op de uitslagenpagina’s. Deze maandag op pagina PS14, de uitslagen van de zondagse 5e klasse, afdeling 513, en daar staat onze zwaarbevochten zege van Sc Buitenveldert 6 op Badhoevedorp, 5-4 werd het, na 3-1 en 3-4 bij rust. Typisch een wedstrijd van een middelmatige zondagsploeg met grote ambities. Maar we wonnen wel. En we haalden Het Parool.

Een spectaculair onspectaculaire roman

Stoner. Zo heet het boek. En de hoofdpersoon heet William ‘Willy’ Stoner, uit Booneville, Missouri. Stoner is een boek uit 1965 van John Williams (en dat is dus niet die van Help, mijn man is klusser, en ook niet die klassieke gitarist…).

Stoner is echt zo’n over het hoofd gezien boek dat nu bijna 50 jaar na uitbreng alsnog diepe sporen slaat in de ziel. De flaptekst heeft het over ‘..een onwaarschijnlijk mooi geschreven roman over het weinig opzienbarende leven van een weinig opzienbarende man.’ Dat klinkt niet als een aanbeveling. Maar het intrigeert. En wat intrigeert trekt aan, en verkoopt. En zo is Stoner hier nu alsnog een hit.

Het boek is prachtig, vorm en inhoud, de cover is bekroond, en het boek is een page turner, bijna elke zin raak, en geen woord teveel. Kom er nu nog maar eens om. Het weinig opzienbarende leven van William Stoner verdiende weinig opzien, en dus is Williams meester in beperking en beheersing, maar als Stoner doodgaat komt toch de emotie, keurig aan het eind.

Stoner is zo’n boek dat je graag aan anderen aanbeveelt en kado wilt doen, als een soort onbetaald missionaris van het mooie woord en het fijne boek. Langs deze onsympathieke weg dus ook hier alle vlaggen uit voor Stoner, misschien toch ook wel als waarschuwing dat je je leven niet al te leeg en nutteloos moet laten verlopen.

In net 300 pagina’s ben je van jongeling namelijk al op je sterfbed. Dit is uw leven. Daar tussenin moet je er toch net iets meer van maken dan Willy Stoner weinig opzienbarend deed.

Psycho Killer

In de aanloop naar de release van de film Hitchcock – met Anthony Hopkins (niet Perkins..) als de grote Britse regisseur – komt er weer van alles los over de film Psycho uit 1960, misschien wel de beroemdste horrorfilm aller tijden. En dan is het best bijzonder om te lezen dat Sir Alfred Hitchcock de film eigenlijk bedoelde als een grote grap, alstongue-in-cheek.

De film Hitchcock die binnenkort ook hier te zien is, gaat over het moeizame proces om de film Psycho geproduceerd te krijgen. De geldschietende studio’s zien niets in de verfilming van het horrorverhaal van Robert Bloch. Hitchcock moet zijn eigen geld erin stoppen om de film gemaakte krijgen. De film brengt een veelvoud op van de productiekosten, en Hitchcock wordt steenrijk van de investering in zichzelf.

Het boek van Bloch uit 1959 is geïnspireerd op het gestoorde leven van Ed Gein uit Plainfield, Wisconsin, die voor moord, grafschennis en necrofilie levenslang werd opgesloten in een kliniek. Gein is inspiratiebron voor Bloch, voor Hitchcock, maar ook voor films als Texas Chain Saw Massacre en Silence of the Lambs

Het verhaal van Psycho zal Hitchcock vooral hebben aangesproken door de rol van de moeder en de getroebeleerde verhouding tussen zoon – moteleigenaar Norman Bates – en zijn moeder die hij al lang geleden uit jaloezie ombracht maar die nog steeds ‘leeft’ in het huis bij het motel.

Ook Ed Gein had een gestoorde en uiterst ongezonde verhouding met zijn moeder die hem leerde dat vrouwen hoeren en zondig waren en niet te vertrouwen. Het maakte haar tot een heilige, en Ed Gein zou zelfs zijn van zijn moeder ‘afvallige’ broer hebben vermoord, ofschoon dat één van de weinige zaken was die niet werd bewezen. Ook Hitchcock had een getroebeleerde moeder en een nare jeugd, maar hij kon zijn neuroses en fantasieën uitleven in zijn films en er in positieve zin wereldberoemd mee worden. .

De verfilming van Brett Easton Ellis’ American Psycho toont zich voorbeeldig schatplichtig aan Hitchcock’s Psycho en aan Ed Gein. In een gesprek brengt hoofdrolspeler Patrick Bateman Ed Gein ter sprake. Zijn collega denkt dat het om de maitre ‘d van Canal Bar gaat. “No, serial killer, Wisconsin, the 50’s.” en dan vertelt hij hoe dubbel Gein dacht over vrouwen, hoe hij ze mee uit wil nemen en aardig voor ze wil zijn. Maar dat zijn andere ik graag bedenkt hoe haar hoofd op een stok er uit zou zien. Don’t Touch Me, I’m a Real Live Wire, Psycho Killer, qu’est-ce que c’est…