Early Morning April 4

King.car.3Vandaag 46 jaar geleden werd Dr. Martin Luther King doodgeschoten op de gaanderij van The Lorraine Motel in Memphis, Tennessee. U2 maakte van the hit in 1968 in 1984 een hit met Pride (In the Name of Love) met de klassieke regels Early Morning April 4, Shot Rings out in the Memphis Sky.

Martin Luther (Maarten Luther) King was voorganger en boegbeeld van de zwarte beweging voor gelijke rechten in het in de jaren ’60 grotendeels nog tot op het bot verdeelde en openlijk racistische VS. Wereldberoemd werd hij door zijn prachtige ‘I have a Dream’-toespraak in Washington.

De moord op King is – net als de moord op JFK in 1963 en die op RFK vlak na King – altijd omgeven geweest door speculatie over complotten en meerdere schutters. Gerald Posner schreef er het prachtige boek Killing the Dream. James Earl Ray and the Assassination of Martin Luther King, Jr. over.

Memphis, moord en muziek, het Ierse U2 maakt de fraaie klank, klik en link op het nog steeds zo fraaie ‘Amerikaanse’ album The Unforgettable Fire, waarop ook nog een andere link met Memphis (Elvis Presley and America).

Want Memphis mag dan de plaats zijn waar King werd vermoord, maar in Memphis ligt toch vooral – op zijn landgoed Graceland – die andere King begraven: Elvis. En daar heeft Paul Simon nog een mooi liedje over.

Long Lang

lang-lang-2-1361966482-view-0‘Hoe Lang is een Chinees. En Lang Lang ook.‘ Onze jongste dochter Hedda werd gek van het woordspelletje dat ze maar niet begreep. Het was geïnspireerd door de CD Dragon Songs van Lang Lang die op de Siciliaanse vlaktes voortdurend door de huurauto schalde.

Het was mijn eerste kennismaking met Chinese muziek, met een heus Chinees pianoconcert, De Gele Rivier, de Chinese pedant van de Russische Wolgaslepers. Die Lang Lang wilde ik wel eens in het echt zien en horen. Dus enkele jaren terug vol zin richting Concertgebouw. Dat was die avond echter potdicht en pikkedonker. Ik had me een dag vergist. Lang Lang was allang weer elders pianeren. Ik moet bij thuiskomst heel sip hebben gekeken. Mijn kinderen hebben het er nog over.

Gisteravond had ik mijn revanche. Goed op de datum gelet. Eén van de laatste stoelen veroverd. Bij het Concertgebouworkest speelde Lang Lang alle sterren en spotjes van de hemel in het Pianoconcert van Maurice Ravel. Ik vind het geen boeiend concertwerk, maar het is een prachtige showcase voor Lang Lang die volgens mij bij mime of ritmische gymnastiek ook zo mee zou kunnen.

Ravel had in 1932 een auto-ongeluk. Dat maakte het componeerproces moeizaam, zo las ik in het programmaboek. Wel gek dat het Pianoconcert in G volgens dat boek in 1931 in première zou zijn gegaan. Hoe dan ook: Ravel droeg het werk op aan de pianiste Marguerite Long, en Long is weer Lang in het Engels, al was de pianiste Frans. En zo waren alle cirkels toch weer een beetje rond.

Toch gek dat ik van de alleen in China al 1,3 miljard Chinezen er maar eentje ken: Lang Lang. Ik ben van het Westen, en niet van het Oosten. Lang Lang is van het Oosten en het Westen. Hij brengt het Westen naar China en het Oosten naar het Westen. Hij is veel meer een wereldburger dan ik. En ook een betere pianist.

Fan-tas-tisch

Hans van Manen

Pensioen pas op je 67ste. Veel ouderen werken nog veel langer door. Hans van Manen zal het bezien met een licht-cynische glimlach. De choreograaf par excellence is 81 jaar en geen vezel in zijn lijf denkt aan stoppen.

Gisteren haalde hij maar weer eens de voorpagina van Het Parool. De stadskrant berichtte over de Masterclass – ‘op audiëntie bij de meester’- die Van Manen gaf voor particuliere sponsors van Het Nationale Ballet. De maestro aan het werk. De Mondriaan van de dans. Altijd een genot.

In mijn jonge jaren werkte ik bij Het Nationale Ballet en mocht Van Manen van dichtbij meemaken en getuige zijn van zijn scheppingskracht maar ook van zijn niet te missen buien en driften en jubel en hosanna. De eeuwig twijfelende grote kunstenaar kon het hele Muziektheater op de Damwanden laten trillen als hij zijn zin niet kreeg of het orkest weer weigerde een kwartiertje door te oefenen.

Vaak dreigde hij met vertrek, of vreesde ik dat hij alle kantoren zou verbouwen. Hij had daar een passend vocabulaire bij. Maar het waren altijd de spanningen voor de première. De in zijn ogen te geringe repetitietijd. De te geringe aandacht voor de grote Hans.

Maar na de première was het altijd groot feest, was Hans van Manen dol en uitgelaten en was het goed eten en drinken en was de hele avond ‘fan-tas-tisch’ en iedereen een ‘schat’, en dat werd zwierend uitgesproken, zoals alleen Hans van Manen dat kan. En de ruzies en het gefoeter? Allemaal vergeten. Er was net weer een parel aan de ketting van Van Manen geregen, en daar staat nu een repertoire dat in één woord fan-tas-tisch is. Chapeau.

Zeven dagen lang

bots

Een aardig stukje van Han Lips in Het Parool attendeerde mij op een uitzending van Het Uur van de Wolf die ik had gemist over de Eindhovense popformatie Bots die in de jaren ’70 furore maakte met een bijzondere mix van aantrekkelijke muziek, gezelligheid en geëngageerde teksten die resoneerden tot achter de Berlijnse Muur in de DDR.

Bots was het vehikel van en voor zanger, gitarist en componist en tekstschrijver Hans Sanders die de Brabantse band tot grote hoogte stuwde in een tijd dat het nog wel degelijk uitmaakte waar je stond, toen er klassen waren, kapitalisme dat bevochten moest en machten die bezworen moesten worden.

‘De een bezingt het leed, ik bezing de oorzaak’, liet Sanders optekenen in de Haagse Post. En de oorzaak was het kapitalisme waarvan de arbeider nog moest worden bevrijd. Bots was net de SP met muziek erbij. Het geluid sloeg ook in Duitsland aan, en op de vleugels van de vredesbeweging daar bleek Sanders ook in het Duits geloofwaardig over te komen.

Bots is uit mijn jeugd, de tijd dat je links moest zijn – nadenken kon later wel – en ik vond de lyriek van Sanders prachtig, van het klassieke kameraaddrinklied Zeven dagen lang tot het sombere Menens. Eind jaren ’70 studeerde ik blauwe maandagen op de Erasmus Universiteit. De opening van het studiejaar werd opgeluisterd door het toen hippe Gruppo Sportivo. De aula was te klein. Toen Bots twee nummers had gezongen, was de aula veel te groot. Waarschijnlijk was ik het enige rechtenstudentje dat bleef zitten bij Kom socialisten trek ten strijde.

Speaking in Tongues

Talking+Heads+live.1

De Heilige Geest vind ik veruit het vaagst van de heilige drie-eenheid. God kan ik wel plaatsen. Dat is de CEO. Onzichtbaar in zijn loft op de 14.296e etage, maar wel alom aanwezig. Zijn zoon werd zelfs vlees en bloed, maar zal daar nog steeds met gemengde gevoelens terugkijken op zijn korte bezoek aan die schepsels van zijn vader.

De Heilige geest verschijnt ook niet, maar wordt uitgestort, ik heb dat altijd een intrigerend begrip gevonden, zeker omdat de discipelen van Jezus erdoor ‘in tongen gingen spreken’ en zo het evangelie in alle talen verkondigden. Zo was de christelijke kerk geboren. Waarachtig een wonder. Goed om daar jaarlijks twee Pinksterdagen voor uit te trekken.

En nu we het toch hebben over Speaking in Tongues. Het is de titel van het vijfde album van The Talking Heads uit New York, een album dat losser en luchtiger klinkt dan briljante voorgangers zoals Fear of Music, en het door mij nog immer bewierrookte Remain in Light, met de hypnotiserende chant Once in a Lifetime.  

Ik heb The Talking Heads één keer live gezien, in de Jaap Edenhal, het zal 1981 zijn geweest, met bijzondere support acts The B-52’s en Pearl Harbor and the Explosions. Het oorspronkelijke kwartet uit New York was voor die tour groots uitgebreid tot een waanzinnig swingbedrijf met inhoud en voorganger David Byrne als de hoeder van de heilige geest van een band op de pieken van creativiteit: You may ask yourself, where does that highway lead to?

Vandaag geen Op een mooie Pinksterdag, geen zon maar regen, geen Leen Jongewaard en André van den Heuvel in de musical Heerlijk duurt het langst, niet meer madeliefjes plukken en eendjes voeren met m’n dochter(s) aan de hand, en nog even geen zorgen over een behanger, een Franse zanger, of iemand uit Den Haag. Handen thuis, en lazer op. Speaking in Tongues papa style…

Outlaw Men

The Eagles

‘I’ll make you rich. I’ll be richer, but I’ll make you rich.’ Zo beschreef gitarist en zanger Glenn Frey de pitch van producer en labelbaas David Geffen om The Eagles onder contract te krijgen. ‘And he kept his word,’ zo memoreerde Frey in de documentaire over Geffen waar ik gisteren over schreef.

In diezelfde documentaire vertelde Jackson Browne dat Geffen Frey stimuleerde om een band te beginnen in plaats van met zijn vriend J.D. Souther troubadour en mooie jongens te spelen. ‘You should be in a band,’ verordonneerde Geffen bijna. En zo geschiedde.In 1972 kwam het debuutalbum van The Eagles uit en werden vier niet-Californiërs de new wave country-rockers uit Californië.

Lange haren, houthakkersghemden, kapotte spijkerbroeken, acoustische gitaren, en hemelse zang en koortjes, ik kon er als middelbare scholier in kapotte spijkerbroek geen genoeg van krijgen. Ik zag The Eagles in 1973 in Concertgebouw de Doelen, een plek waar ik later zou werken. The Eagles waren nog in hun originele line up, met Frey, en met drummer en zanger Don Henley, gitarist en mandolinespeler Bernie Leadon, en bassist Randy Meisner.

Na het thematische meesterwerk Desperado ging de cowboyverpakking uit, de versterker aan, en met de komst van Don Felder werden The Eagles rock in plaats van country, en dat zou altijd zo blijven, hoe zoetgevooisd de ook aanwezige ballads ook waren, zoals de megahit The Best of My Love.

Ik zag The Eagles nog een keer, in Ahoy, toen net hun epische Hotel California was verschenen. Daar stond geen kwartet alternatievelingen, maar een stadionband, het soort supergroepen waar de punk vlak daarna heerlijk lang overheen wilde pissen.

Ik werd groter, The Eagles snoven zich suf, gingen uiteen, kwamen weer terug, en komen volgend jaar weer eens langs in Nederland om de bankrekeningen te spekken, als moderne Outlaw Men die geen banken overvallen maar het geld op vrijwillige basis uit je zak weten te toveren voor schandalig dure kaartjes. ‘But I won’t make them any richer…’. .

Smooth Operator

Childhood photo of David Geffen, Coney Island, NY. Photo courtesy of PBS

In 2000 reed ik met vrienden de historische Route 66 van Chicago naar L.A. en in eindpunt Santa Monica kocht ik een gesigneerd exemplaar van het boek The Operator van Tom King over David Geffen, de meest invloedrijke man in de Amerikaanse muziek- en filmindustrie, en één van de rijkste mensen in Amerika.

Ik kende de naam David Geffen wel, maar associeerde hem vooral met een voor in mijn ontwikkeling belangrijke periode in de jaren ’70 toen hij samen met Elliott Roberts het platenlabel Asylum Records (‘Crazy about music’) had en de grote motor was achter mijn seventies ‘helden’ The Eagles, Jackson Browne en J.D. Souther.

Dat Geffen zo groot werd en is, mag een klein wonder heten. Eigenlijk had hij alles tegen. Een verlegen, Joodse, homoseksuele jongen uit Brooklyn zonder veel talent. Maar Geffen bleek wel een enorm talent te hebben voor het herkennen en exploiteren van de talenten van anderen en hoe daar ongelooflijk rijk mee te worden.

Maar alles heeft een prijs. Zo beschermend en lief als Geffen kon zijn voor zijn artiesten en vrienden, zo meedogenloos en into your face kon The Operator zijn, en hij vergat nooit iets. Meedogenloos, egomaan, en tegelijkertijd altijd op zoek naar liefde, aandacht en erkenning. Ach, it’s that same old story.

Geboeid keek ik in Het Uur van de Wolf deze week naar de documentaire David Geffen wint altijd, een prachtig tijdsdocument en een boeiend portret van een smooth operator met de kracht van een atoombom. Aan de documentaire werkte Geffen mee, aan het boek van King ook, maar hij gaf het niet zijn zegen, het is ook nogal een hard en confronterend boek, eigenlijk exact zoals Geffen zelf.

Koeienbehang

Pink Floyd Atom Heart Mother cover Lulubelle

De één zijn dood, is de ander zijn blog. Met het verschijden deze week van de Britse designer Storm Thorgeson kreeg ik het ultieme excuus om schaamteloos een favoriete albumhoes uit het stenen tijdperk op te voeren: Atom Heart Mother van Pink Floyd.

Een koe in een weiland. Dat is alles. Geen titel. Geen bandnaam. Niets op de hoes, behalve Lulebelle III, wat zo heet de herkauwer die enigszins verstoord achterom kijkt en daar Storm Thorgeson met zijn camera ziet staan. De rest is geschiedenis.

Thorgeson maakte het gezicht van Pink Floyd in de jaren dat de Britse band zich van een psychedelische undergroundband ontwikkelde tot het icoon van symfonische rock met nummers van bijzondere lengte. Zo mag je voor het titelnummer van Atom Heart Mother 23.44 minuten met de koptelefoon en pretsigaret horizontaal op de bank.

Voor de één is het bombastische edelkitsch, voor de ander is het een voor 1970 bijna revolutionair werk van band met orkest en koor vol wendingen en effecten, met wegscheurende motoren, explosies, hinnekende paarden, en dus een koe op de hoes, geïnspireerd door de koeien en het koeienbehang van Andy Warhol.

Ik had de jeugdige en heerlijk naieve leeftijd om er door gefascineerd te raken, dat is ook nooit verdwenen, en ik denk dat het bijzondere ontwerp van Thorgeson daar een niet onbelangrijke rol bij of bijrol heeft gespeeld, een koe ergens buiten Londen, zo gewoon, en op een albumhoes zo bijzonder.

Echt wereldberoemd werd Thorgeson overigens een paar jaar later met zijn ontwerp voor Dark Side of the Moon, de grote doorbraak voor Pink Floyd, artistiek en qua Money. En ook bij Dark Side of the Moon geen titel of bandnaam op de hoes. Je moet maar durven.

P.S. I Love You

Een tijd geleden noemde ik Het Parool een ‘..middelmatige stadskrant met te grote ambities.” Dat werd mij niet in dank afgenomen. Maar ik bedoelde het niet rot. Ik was eerder de teleurgestelde supporter, dan de zure zeikerd. Vond ik. En ik beloofde trouw. Het Parool mocht blijven als first newspaper, en ik zou meer tijd en liefde in onze relatie stoppen.

Guess what? De therapie slaat aan. Ik ben meer van Het Parool gaan houden dan ik dacht te kunnen. Ik kijk altijd eerst naar ‘Mijn Amsterdam’ in PS, naar de Zaterdagochtendgezinssessie, De Dikke Man, het Popcorn Panel – ik mocht er ooit zelf in figureren, over Moneyball – Republiek Amsterdam, de Stad van Auke Kok, en nog meer wederkerend fraais. P.S. I Love You..

En dan heb ik het nog niets eens over de machtig mooie muziekparels van Erik Voermans die de zwaarste klassieke werken luchtig, ter zake, vol kennis en ingehouden liefde en met humor beschrijft op een manier die het water in de mond doet lopen. Zo wordt deze week ook de muziek van Ligeti toegankelijk, hulde!

Een echte stadskrant kan niet om de stadssport heen. Als keeper in buitengewone dienst volg ik de opkomst en ondergang van menige amateurvoetbalclub, zeker als ik er ooit zelf nog mocht spelen, zoals het mooie DVVA op Drieburg, dat overigens zaterdag strijdend ten onder ging bij de mooiste afkorting van de Amsterdamse agglomeratie, HBOK dus, Het Begon Op Klompen.

Maar ja, ik kan het wel biechten, vrijwel elke week sta ik dus ook in Het Parool. Niet alleen dus in het Popcorn Panel, maar op de uitslagenpagina’s. Deze maandag op pagina PS14, de uitslagen van de zondagse 5e klasse, afdeling 513, en daar staat onze zwaarbevochten zege van Sc Buitenveldert 6 op Badhoevedorp, 5-4 werd het, na 3-1 en 3-4 bij rust. Typisch een wedstrijd van een middelmatige zondagsploeg met grote ambities. Maar we wonnen wel. En we haalden Het Parool.